Een bijdrage van Jan Willem
Toen onze nieuwe korpschef zojuist zijn intrede had gedaan, werd hij geinterviewd voor het personeelsblad. Een citaat uit het interview was:
"Je mag als diender best buikpijn krijgen
als het aantal woninginbraken in je wijk fors stijgt".
Het was een zin waar ik ongeveer twee jaar na dato, we schrijven medio november 2008, ineens aan dacht, toen ons wijkteam werd geconfronteerd met een enorme toename van het aantal woninginbraken in een dorp in ons verzorgingsgebied.
Het voorgaande jaar waren er in totaal tien geweest, maar in de laatste anderhalve maand waren het er al zeker dertig. Al snel viel ons op dat modus operandi en tijdstippen akelig veel overeen kwamen. Grote kans dus dat het om een en dezelfde dader of dadergroep zou gaan.
Via contacten met een naburige regio kwamen we tot de ontdekking dat we niet alleen stonden; ook in enkele dorpen in die regio, direct gelegen naast onze zo zwaar getroffen kern, was het schering en inslag. Ook daar veelal dezelfde MO en altijd aan het eind van de middag, of het begin van de avond.
Als je aan het eind van een late dienst steevast richting het bewuste dorp wordt gedirigeerd om weer twee of drie aangiftes van woninginbraak op te nemen, dan gaat het met die buikpijn best hard.
Langzaam maar zeker begon informatie binnen te druppelen. Wazige foto's van beveiligingscamera's, getuigenverklaringen, bepaalde auto's, een kenteken. Er werden zelfs namen genoemd. Er zouden bij die groep mogelijk vuurwapens in het spel zijn. Wij hadden inmiddels genoeg gegevens om gericht te gaan posten.
Op een koude zaterdagavond, begin december, was het mijn beurt. Met burgervoertuigen namen we onze posten in. En we hadden mazzel! Binnen de kortste keren zag een collega een auto rijden die recent bij meerdere inbraken was gezien. We volgden de auto raakten hem even uit het zicht en werd dan, zonder inzittenden, geparkeerd in een woonwijk aangetroffen.
Ik bleef in de omgeving van deze auto en zag na een kleine drie kwartier twee mannen, bepakt en bezakt met tassen, in het voertuig stappen en wegrijden. Ik dook weg toen ze mij passeerden, keerde de auto en zette de achtervolging in. Via de portofoon hield in mijn mijn collega's op de hoogte.
Al snel ging het voertuig in een grillig patroon door de wijk rijden. Was ik nu al stuk? Een collega nam de achtervolging over. Na wat heen en weer rijden sloeg de auto een smalle eenrichtingsweg in, die aan de andere kant van het dorp uitkwam. Collega's in burgervoertuigen volgden op gepaste afstand en gaven iedere keer de positie door, terwijl ik en twee opvallende eenheden omreden om de auto aan de andere kant van de route in te kunnen sluiten.
De auto werd klemgereden op een dijkje, aan de rechterkant begrensd door een rivier, aan de linkerkant door een weiland. Het enige licht in de wijde omgeving kwam van de koplampen van onze voertuigen.
De verdachten stapten uit. "Alles onder controle", zei ik nog over de portofoon. Maar hirna zag ik dat de mannen elkaar even kort aankeken en ineens rolden ze van de dijk af, waadden ze door een sloot en renden het weiland in, ons verbouwereerd achterlatend.
Ik sprong over de sloot en ging achter ze aan. Op dat moment verloor ik, zonder het door te hebben, mijn portofoon. Achter me hoorde ik collega's roepen.
Verderop zaf ik de mannen zich opsplitsen. Ik maakte in een split-second een afweging, trok mijn vuurwapen en loste een waarschuwingsschot. Naar mijn idee een praktische oplossing; ik hoopte dat ze beiden zouden stoppen. In plaats daarvan beschouwden de mannen het als een startschot en gingen ze alleen maar harder rennen.
Ik moest kiezen en bleef al schreeuwend de linker verdachte volgen. Na enkele tientallen meters koos de man eieren voor zijn geld, stak zijn handen in de lucht en kwam naar me toe. Ik sommeerde hem op de grond te gaan liggen. Met handgebaren en een mengelmoes van Duits en Engels, want de man sprak geen woord Nederlands. Met de informatie over Joegoslaven met vuurwapens in het achterhoofd hield ik mijn pistool op hem gericht.
Met een quasi-triomfantelijke blik van "ik heb de boef al gevangen hoor, kom hem maar halen" keek ik om, verwachtend collega's te zien die klaar stonden om de verdachte in de boeien te slaan. Tot mijn grote schrik zag ik echter geen collega's, maar slechts tweehonderd meter duisternis die reikte tot aan de dijk.
Daar zag ik bij het schijnsel van koplampen de mensen staan die ik zo dicht bij me waande. Een gevoel van eenzaamheid bekroop me en enkele woorden die de paus niet zo zou waarderen rolden over mijn lippen.
Seconden leken minuten terwijl ik wachtte op assistentie, maar niemand leek aanstalten te maken om naar me toe te komen. Ineens realiseerde ik me dat mijn portofoon weg was en dat ik het dus zelf moest zien op te lossen. Ik blafte de verdachte in het Nederlands toe dat hij geen rotgeintjes moest flikken.
Hij verstond de tekst natuurlijk niet, maar de strekking van het verhaal was hem wel duidelijk. Ik deed hem de handboeien om, zette hem op zijn benen en samen wandelden we terug.
Achteraf blijkt dat, toen het schot viel, iedereen -begrijpelijk- een stap terugdeed omdat op dat moment niet duidelijk was wie er had geschoten. Na het koppentellen op de dijk ontbrak die van mij. Contact was niet mogelijk omdat ik geen portofoon had.
In het aardedonkere weiland was ik door mijn donkere kleding niet te zien, door de gure wind niet te horen. Men wilde net weer het weiland in gaan toen ik met de verdachte aan kwam lopen. Er waren amper twee minuten overheen gegaan, maar het leken wel uren.
Twintig minuten later zag de bemanning van een KLPD-helikopter op de warmtecamera een vorm in het riet op de oever van de rivier. Het bleek de tweede verdachte te zijn en ook hij werd aangehouden. In de auto van het tweetal lag de buit van zeven woninginbraken.
Uit het daaropvolgende onderzoek bleek dat op vingerafdrukken, werktuigsporen en DNA-matches bijna alle recente inbraken bij deze twee verdachten kon worden toegeschreven.
Tot aan het schrijven van dit verhaal is er -afkloppen- geen inbraak meer geweest in het dorp. Een probaat middel tegen buikpijn.