Al weer heel wat jaren geleden had je de Herziene Politie Opleiding (HPO). Dit was destijds een nieuwe vorm van politieonderwijs. De oude opleiding bestond voornamelijk uit heel veel theoretisch stampwerk met aan het einde een examen in alle vakken.

Deze hele opleiding deed je in 12 maanden. De HPO opleiding duurde een paar maanden langer. De verlenging van de opleiding kwam doordat er een stageperiode van 6 maanden gedurende de opleiding doorlopen moest worden.

Ons politiekorps was ook zo’n stageplaats. De stagiaires zaten in zogenaamde HPO-groepen. De eerste maanden werden deze stagiaires begeleid door meerdere hpo-begeleiders. De laatste maand stond altijd in het teken van meedraaien met een ploeg in het korps van aanstelling. Zo kreeg onze groep ook een hpo’ster in haar stage-eindfase.

Dat de HPO-opleiding ‘andere’ politiemensen binnen de korpsen bracht was al wel duidelijk. De afgestudeerden waren veel zelfstandiger en mondiger. Ze kregen al snel de naam IWAB. Deze afkorting staat voor ‘Ik Weet Alles Beter’.

Onze hpo’ster Nel was een super IWAB. Heel nadrukkelijk aanwezig; overal een antwoord op hebben en altijd bij kritiek (positief of negatief) een ‘ja, maar…’ laten horen. Door haar persoonlijkheid had de ploeg veel lol met haar.

We vonden dat haar een lesje geleerd moest worden. Enkele ploegleden dachten een plan uit maar om dit plan ten uitvoer te brengen moest er een collega samen met haar op de auto gaan. Deze collega moest wel goed toneel kunnen spelen. De ogen vielen al snel op mij.

In de nachtdienst moest het gebeuren. Tegen de klok van 03.00 uur ging ik samen met Nel de straat op. Ik stuurde de dienstauto naar een grote kruising in het centrum, maar gedurende het kwartier dat we daar ‘gepost’ hebben, kwam er niets bijzonders langs.

Over de mobilofoon kwam plots de vraag wie er dicht in de buurt bij een dorpje aan het surveilleren was. Het bleef stil op de mobilofoon. Omdat dit dorpje dichtbij was zei ik tegen Nel dat zij maar moest melden dat wij wel naar het dorp wilden rijden. De meldkamer gaf ons de opdracht te gaan naar een restaurant in het dorp. Een melder had gezien dat er in het restaurant werd ingebroken.

Met enige spoed stuurde ik de dienstauto naar het dorp. Daar aangekomen vroeg ik Nel om rechts langs het pand te lopen, ik zou de linkerkant nemen. Nel was nog maar amper weg toen een auto werd gestart. Deze auto stond op ongeveer 100 meter afstand op een parkeerplaats geparkeerd. Ik brulde direct dat Nel terug moest komen naar de dienstauto. De gestarte auto reed met veel vaart en gedoofde lichten weg. Nel in ik sprongen in de dienstauto om de achtervolging in te zetten.

Terwijl ik in auto zat zocht ik heel zenuwachtig in al mijn zakken naar de autosleutels. Ik kon ze niet vinden. Uiteraard hoorde dit allemaal bij het voorop gezette plan. Ik zorgde er zo voor dat de ‘vluchtende auto’ een behoorlijke voorsprong kon krijgen.

Uiteindelijk had ik toch beet en de achtervolging werd ingezet. De vluchtende auto koos zijn pad over een bochtige weg dwars over de heide. Ik reed zodanig dat Nel wel moest denken dat ik alles op alles zette om de auto in te lopen. De afstand tussen ons en de vluchtende auto werd echter nooit kleiner. Ik vertelde tijdens de achtervolging dat Nel de meldkamer moest inlichten dat een verdachte auto er vandoor ging, waarbij zij ook de rijrichting moest vertellen.

Binnen de kortste keren meldde zich een auto in de buurt van de vluchtroute. Zij gaven door dat zij een wegafzetting met hun dienstvoertuig zouden creëren op een viaduct waar de vluchtauto over heen moest. Na een minuut of vijf achter de auto aangezeten te hebben, zagen we een paar honderd meter voor ons plots de remlichten van de vluchtauto langdurig branden. Het duurde niet lang of wij stonden achter stilstaande vluchtauto. Deze stond midden op de weg aan het begin van het viaduct. Het linkerportier stond open; de verlichting was uit en aan de achterzijde was geen kentekenplaat bevestigd.

Nel en ik stoven uit onze auto. Expres nam ik geen staaflantaarn mee. Via de portofoon kregen wij van collega’s, die aan de andere zijde van het viaduct stonden, te horen dat zij een persoon uit de auto hadden zien vluchten. Deze persoon was naar het talud van de snelweg gelopen. Bij de reling van het talud aangekomen vroeg ik aan Nel of ik haar staaflantaarn mocht gebruiken. Terstond overhandigde zij mij haar lantaarn. Achter elkaar klommen wij over de reling en daalden enkele meters af. Al schijnend met de lantaarn zocht ik het talud af; er was niemand te zien.

Nel wees mij op een ruimte in het viaduct. Tijdens de eerste weken van haar stageperiode was ze daar tijdens een groepsopdracht doorheen gekropen. Ik deed alsof ik nog nooit van die ruimte gehoord had. Nel wees mij de weg.

Op de knieën moesten we een stuk onder het begin van het viaduct door. Al snel kwamen we bij een gat. Het luik voor dit gat was omhoog geklapt. "Zie je wel" riep Nel "Hij is hier vast ingekropen". Terwijl Nel nog op haar knieën naast mij zat stak ik mijn hoofd door het gat.

Vrijwel direct hoorden wij een enorme knal in de ruimte van het viaduct. Al zuchtend liet ik mij in elkaar zakken. Ik hoorde Nel meteen roepen, HB, HB…. Willem is neergeschoten. Deze kreet over de portofoon naar het HoofdBureau heeft echter niemand gehoord. We zaten tussen enorm dikke betonwanden. Deze wanden zorgden ervoor dat de melding via de portofoon niet doorkwam op de meldkamer.

Na haar noodkreet riep ik tegen haar dat het wel mee viel. Vervolgens overtuigde ik haar er van dat we de ruimte in moesten om achter de verdachte aan te gaan. Ik ging voorop. Een luttele seconde liet ik de lantaarn in de ruimte schijnen. Daarna werd het aardedonker. Ik vertelde Nel dat de staaflantaarn het niet meer deed. Nel vertelde mij dat je door de ruimte aan de andere van de snelweg kon komen. Ik stelde voor om ieder langs een kant de ruimte door te lopen.

Op het moment dat we ongeveer 25 meter de tunnel ingelopen waren, hoorden we weer een enorme knal. Ik brulde direct; “liggen, liggen, liggen”. Na ongeveer een halve minuut van stilte, stelde ik Nel voor om verder de ruimte in te gaan. Na nog eens 25 meter kwamen we in het midden van de tunnel bij een tussenschot. Terwijl we ieder aan een kant van dit schot stonden riep Nel heel hard de naam van een collega. Deze collega moest in de politieauto zitten die het viaduct had afgezet.

Nel kreeg geen antwoord. Heel emotioneel zei ze tegen mij dat de collega wellicht neergeschoten zou zijn. Vrijwel meteen werd een hoofd, belicht door de straal van een staaflantaarn, door het gat van de tussenruimte gestoken. Met een zware stem riep dit hoofd:"HALLOOOOOOOO!!!!!".

In het schijnsel van de staaflantaarn zag ik Nel als in een plumpudding in elkaar zakken, waarbij ze een kreet van angst slaakte. Al lachend kwamen meerdere collega’s door het gat te voorschijn. Voor Nel was dit een hele opluchting. Met z’n allen klommen we weer uit de tunnel.

Op het bureau aangekomen vertelde Nel het hele verhaal in geuren en kleuren aan de collega’s van de groep. Ik zag dat Nel inderdaad op mijn commando was gaan liggen. Niet zoals men normaal zou doen, op de buik, zij was op haar rug gaan liggen. Haar uniformblouse was aan de achterzijde geheel met stof besmeurd.

Nel heeft de ontgroening erg sportief opgevat. Ze is er echter niets minder bijdehand door geworden.

Een bijdrage van collega Wim Koekkoek, waarvoor de hartelijke dank. Om privacyreden is de naam Nel niet de werkelijke naam van de collega.

Cookies

Wij gebruiken cookies om de website goed te laten werken en om volledig anoniem het gebruik van onze website te analyseren. Met uw toestemming plaatsen we ook cookies van derden. Door op "Accepteren" te klikken geeft u toestemming voor het plaatsen van deze derden cookies. Klikt u op "Weigeren", dan worden deze cookies niet geplaatst.